62
We ontvangen een bericht
Je moest wel de welsprekendheid van mama bezitten, die gebaseerd was op haar gehaaide redeneringen, maar ook op het natuurlijke gezag dat haar persoonlijkheid uitstraalde (wie wat scherpzinniger was, noemde dat verleiding), om papa te kunnen overhalen naar opa’s verjaardag te gaan. Sinds de wereld de wereld was, hetgeen in dit geval neerkomt op tot waar mijn geheugen reikt, konden papa en opa totaal niet met elkaar overweg.
Die voortdurende staat van oorlog was hun manier van met elkaar omgaan. Zoals de duellisten van Conrad, die het blijvende vertegenwoordigen in een op verandering gerichte wereld, stonden papa en opa waar en wanneer ze elkaar maar troffen – een feest of een bijeenkomst, kerst of een doopfeest – ritueel lijnrecht tegenover elkaar. Oma hield vol dat het niet altijd zo geweest was, maar telkens als ze dat zei, wisselden mama en ik sceptische blikken. Om ons eensgezindheid tussen die twee te kunnen voorstellen, moesten we terug naar het paradijs van vóór de zondeval; hun laatste oprechte omhelzing zal hebben plaatsgevonden vlak voordat Adam om een toetje vroeg en Eva zei, heb je niet liever fruit?
Hun ruzies hadden talloze aanleidingen. De auto, bijvoorbeeld. Opa vond dat de Citroën niet veel meer was dan een kart met carrosserie, waardoor papa dodelijk beledigd was; ik denk vanwege die gewoonte van onze voorouders om meisje en paard te verdedigen. Soms hadden ze ruzie over de landbouwgronden. Telkens als opa begon te praten over de oogsten, het nieuwe vee, de mest die hij uitprobeerde, kapte papa hem af en begon over iets anders, maar dan nog kon hij niet voorkomen dat opa de vraag zou stellen die hij van het begin af aan in zijn hoofd had, de vraag die hij elke keer stelde: heb je er niet over nagedacht om naar het platteland te komen? Papa antwoordde altijd met tegenzin. Hij had een beleefd antwoord en een antwoord waar ‘shit’ in voorkwam.
Het neteligste onderwerp was altijd het land. Los van de naam en de kleuren van de vlag waren ze het nergens over eens. Ze discussieerden over van alles – de militairen, de censuur, de economie, de ontvoeringen, de bommen, de kranten, de repressie, de olie – terwijl oma zat te zuchten en mama papa bijviel, zij het voorzichtig, want het was niet de bedoeling opa onder de tafel te praten en alles erger te maken. Ik vond die ruzies stomvervelend. In algemene termen zou ik kunnen zeggen dat het er allemaal op neerkwam dat opa de peronisten niet te harden vond en papa ze graag mocht, althans sommige, behalve natuurlijk López Rega, Isabelita, Lastiri met al zijn stropdassen en de meeste vakbondsmensen, zoals Casildo Herrera, die ‘Ik smeer ’m’ had gezegd en Argentinië was ontvlucht. Papa zei dat opa een gorilla was, zoals de antiperonisten werden genoemd, maar Hummel bleef volhouden van niet, dat opa een meneer was, en papa zei om hem te pesten dat grootvader een grotere gorilla was dan Magilla, de aap met bretels uit de tekenfilm. Vaak deed Hummel als papa er niet bij was, voor opa’s neus een aap na, die er hartelijk om lachte zonder te begrijpen wat Hummel ermee bedoelde en al helemaal niet waarom hij zo rap ophield met zijn fratsen zodra papa eraan kwam.
Ik geloofde niet dat politiek een serieuze aangelegenheid was. Ik vond het zo’n onderwerp dat een kunstmatige hartstocht in mensen opwekt, een even luidruchtige als holle passie, net als voetbal. Ik weet wel dat ik niets om sport gaf, maar op papier was ik voor River en Bertuccio voor Boca en toch zat tussen ons alles goed, met uitzondering van de dagen na elke klassieker, waarop we elkaar tot op het bot afkraakten totdat de bel voor de eerste pauze ging en het moment voor belangrijke zaken aanbrak, zoals plakplaatjes, strips, titanen spelen, hetzelfde als altijd. Daarom vermoedde ik dat er iets anders zat achter het duel tussen opa en papa, iets waarbij de Citroën en het platteland en zelfs het peronisme weinig voorstelden, iets wat hen zelfs tegen hun wil bij dag en dauw tegenover elkaar plaatste, zonder secondanten, hun sabels punt aan punt. Misschien was het zo’n typische kwestie tussen vader en zoon waar men het altijd over heeft, zoals papa en ik die ook zouden moeten ervaren wanneer het zover was, een krachtmeting tussen de plannen van de een en de behoefte om zijn eigen identiteit te bepalen van de ander, de scherpe kantjes die er naar men zegt met de tijd vanzelf af gaan, zolang maar niets die gang van zaken verstoort, zolang er maar geen land, geen hand, geen sabel tussenkomt.
Papa mocht dan voelen wat hij wilde, maar voor mij was opa de beste opa ter wereld. Dat zag je meteen: hij was dik, vriendelijk, altijd in voor een tango-uitbarsting (decí por Dios qué me han dáu, que estoy tan cambiáu ...) en greep elke gelegenheid aan om met ons te spelen. Hij droeg een snor die even grijs was als het haar op zijn hoofd, dat hij zodra hij uit bad kwam met brillantine in model bracht om de krullen die van nature uit zijn hoofd ontsproten, in bedwang te houden. Hij rookte geen sigaretten maar hield van sigaren, Romeo & Julieta’s waarvan hij mij de lege dozen gaf om mijn plakplaatjes in te bewaren. (Volgens mij vond ik Orson Welles al goed voordat ik een film van Orson Welles had gezien, omdat hij me met zijn uiterlijk van een rokende beer aan mijn opa deed denken.) Altijd als hij me met een Supermanstrip zag, zei hij, ik ben benieuwd wanneer je eens iets anders gaat lezen, je bent er te groot voor, en dan zei ik dat ik zou stoppen met Superman lezen op de dag dat hij zou stoppen met de westernboekjes van Silver Kane en Marcial Lafuente Estefanía, die je eveneens in de kiosk kon kopen; daarop moesten we allebei lachen en bij de eerste de beste kiosk sloten we vrede en kochten we er wel een stuk of twee, drie, vijf.
Soms betrapte ik hem op rare dingen. Wanneer hij ergens door ontroerd was, lachte en huilde hij tegelijkertijd. Ik begrijp dat dat ongewoon is; ik zal proberen het uit te leggen. Hij zat bijvoorbeeld naar het avondvullende zaterdagavondprogramma te kijken en Mancera presenteerde een koor met arme of blinde kinderen; opa hoorde ze als engeltjes zingen en begon tegelijkertijd te huilen en te lachen. Dat is niet makkelijk. Je moet er harder voor trainen dan voor de vier onderwaterminuten van Houdini. Het verschil is dat je voor de vier minuten moet besluiten serieus te trainen, als een prof, en dat je voor huilen en lachen tegelijk door het leven wordt getraind zonder dat je het doorhebt. Als het leven een film was en iemand naar het genre zou vragen, zou het toepasselijk zijn te zeggen: het is een lach- en een huilfilm tegelijk, en dat wist opa maar al te goed.
We zullen nooit weten wat mama heeft gedaan om papa over te halen, want het nieuws van de reis naar Dorrego maakte elke andere overweging overbodig. Hummel en ik kwamen meteen met allerlei fantasieën op de proppen die zich in onze hoofden verdrongen. Dorrego betekende opa en oma, die we sinds oud en nieuw niet meer hadden gezien, maar het betekende ook het platteland, de paarden, de tractor, de beesten, de bibliotheek, papa’s oude speelgoed, het meer, de bootjes en, last but not least, de Salvatierra’s, de kinderen van de opzichter met wie we ons altijd in de nesten werkten. Op een dag hadden we een paar verfblikken gevonden en bedachten we dat papa het prachtig zou vinden om uit zijn siësta te ontwaken en de Citroën, een die we vóór deze hadden, stralend wit en strak in de verf aan te treffen. Maar laat me zo vrij zijn deze anekdote hier te onderbreken en de ontknoping aan de verbeelding van de lezer over te laten.
Er zat nog iets in mijn hoofd, wat ik niet met Hummel deelde. Dorrego betekende ook uit het vakantiehuis en dus uit Buenos Aires weggaan. Het betekende dat mama nergens alleen naartoe zou gaan. En dat was uiteindelijk een manier om weer aansluiting te vinden bij ons levensverhaal, dat op een dood punt was blijven hangen sinds de dag dat mama ons ineens van school was komen halen. Dorrego zou niet ons thuis zijn, maar het was wel het meest vergelijkbare wat we nog hadden. Een plek waar bekende, geliefde personen woonden, met vertrouwde geluiden, vertrouwde gewoonten, vertrouwde geuren en smaken.
Jammer dat Lucas niet mee kon.